Wednesday 26 August 2015

Bewijsaanbod door getuigen: Belastingkamer in een spagaat?!

Prof. mr. G.J.M.E. de Bont - WFR 2015/966

De doelstelling van dit artikel is drieledig. Allereerst wil ik in kaart brengen waartoe de jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent het bewijsaanbod door middel van getuigen heeft geleid, dan wel dreigt te leiden. Het voorwaardelijke bewijsaanbod dat thans centraal staat, wordt doorgaans als volgt geformuleerd en (voor de eerste keer in de procedure) opgenomen in het beroepschrift:
“Mocht uw Rechtbank (in de loop van deze procedure) oordelen dat verweerder op een of meer onderdelen van het onderhavige geschil in zijn bewijslast zodanig is geslaagd, dat belanghebbende is gehouden tot (tegen)bewijs, dan biedt belanghebbende, uiteraard slechts onder deze voorwaarden en overigens onder protest, aan het tegenbewijs te leveren door alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door middel van getuigen.”
In de loop van de procedure kan dit aanbod worden geconcretiseerd, in die zin dat wordt aangegeven welke getuigen over welke feiten en omstandigheden zouden kunnen verklaren.
In het tweede gedeelte van deze bijdrage zal ik ingaan op het belang van de belastingplichtige bij het horen van getuigen. Uiteraard heeft ook de inspecteur een dergelijk belang en kan het horen in het algemeen voor de waarheidsvinding van belang zijn. Toch staat het belang bij de belastingplichtige centraal. De reden daarvoor komt uitgebreid aan bod in dit artikel waarin de gedogende positie van de belanghebbende in de aanslagregelende- en bezwaarfase alsmede de mythe van de gelijkwaardigheid van partijen ten overstaan van de rechter nader zullen worden beschreven. Ten slotte zal een voorstel worden gedaan voor een nadere invulling van het “zinvol”-criterium dat door de Belastingkamer werd geformuleerd.

No comments:

Post a Comment