Nederlands verdragsbeleid betreffende vermogensinkomsten en -winsten
Begin 2011 bood de staatssecretaris voor Financiën de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 (hierna: Notitie) aan het parlement aan.
Eén van de voornaamste aanleidingen voor de totstandkoming van de
Notitie was het sluiten door Nederland van verdragen met laagbelastende
landen uit het Midden-Oosten. Vanwege de verdelingswijze betreffende
vermogensinkomsten en –winsten in deze verdragen en het belastingsysteem
van deze landen maakten TK-leden zich namelijk zorgen over de
budgettaire gevolgen van deze verdragen voor de Nederlandse schatkist.
In de Notitie doet de staatssecretaris beleidsvoorstellen betreffende
het aangaan van verdragsrelaties met andere landen, de toegang tot
verdragsvoordelen en de verdelingswijze van heffingsrechten. Sinds begin
2011 is de Notitie besproken op een symposium,
in het parlement, vooralsnog vooral in de Tweede Kamer, en in de
literatuur. Het symposium bood geen ruimte voor een bespreking van de
verdragsbeleidsvoornemens betreffende de verdelingswijze van
heffingsrechten. Dit onderwerp kreeg bovendien in het parlement tot
dusver beperkt aandacht. De aandacht bleef beperkt tot het toekennen van
een ruimer heffingsrecht aan de bronstaat onder belastingverdragen met
ontwikkelingslanden, het onthouden van verlaagde bronheffingen op
dividenden en interest aan VBI’s en het verlangen van een onbeperkt
bronstaatheffingsrecht met betrekking tot pensioenen. Wel besteedden de
aan de Notitie gewijde bijzondere nummers van het MBB en het WFR enige aandacht aan de heffingsverdeling. Van de bijdragen aan deze nummers raken die van Albert en Brandsma
op onderdelen aan het onderwerp van deze bijdrage. Deze bijdrage
bespreekt de voorstellen inzake de heffingsverdelingswijze van
vermogensinkomsten en –winsten. In par. 2
worden daartoe allereerst de beleidsvoorstellen betreffende
vermogensinkomsten behandeld. De verdragsbepaling betreffende inkomsten
uit onroerende zaken wordt daarbij buiten beschouwing gelaten aangezien
de Notitie ten aanzien daarvan geen voorstellen doet. Vervolgens staat par. 3 in het teken van de voorstellen met betrekking tot vermogenswinsten. De bijdrage wordt met een conclusie in par. 4 afgesloten.
No comments:
Post a Comment