WFR 2011/1093 - Prof. dr. J.J.M. Jansen
De toegang tot de rechter
staat de laatste jaren volop ter discussie. Deze discussie heeft een
extra impuls gekregen door de publicatie van het concept-wetsvoorstel
kostendekkende griffierechten. Verder is op dit moment bij de Tweede Kamer aanhangig het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak.
In dit wetsvoorstel is de mogelijkheid neergelegd tot
niet-ontvankelijkverklaring van een cassatieberoep aan het begin van een
procedure (art. 80a Wet RO).
Discussie
over de toegang tot de Hoge Raad ontstond ook in 2008 naar aanleiding
van het rapport van de Commissie normstellende rol Hoge Raad centraal
(hierna: commissie-Hammerstein).
De commissie-Hammerstein kreeg als opdracht: te komen tot voorstellen
om de normstellende rol van de Hoge Raad te versterken. De commissie
diende onder andere te onderzoeken of het huidige stelsel waarin de
cassatierechter door zijn arresten zowel rechtsbescherming in het
individuele geval, als rechtseenheid en rechtsvorming tracht te bereiken
nog voldoet. Tevens diende de commissie te adviseren over oplossingen
van de in dit verband gesignaleerde, dan wel nog te signaleren
problemen.
Eén
van de voorstellen van de commissie-Hammerstein is het onderzoeken van
de mogelijkheid van prejudiciële vragen. Dit houdt in dat de
feitenrechter aan de Hoge Raad een rechtsvraag kan voorleggen. De
commissie-Hammerstein onderkent drie voordelen van deze procedurele mogelijkheid:
1 |
Het
oordeel van de cassatierechter behoeft niet te wachten op een ‘gewone’
procedure in cassatie. De feitenrechter kan reeds op grond van het
antwoord op de gestelde vraag de zaak beoordelen.
|
2 |
Er wordt tijdwinst geboekt.
|
3 |
De
Hoge Raad raakt nauwer betrokken bij en wordt relevanter voor de
feitenrechters door een belangrijke positie in te nemen bij de terecht
verlangde harmonisatie en rechtseenheid.
|
Inmiddels
zijn we ruim drie jaar verder en is er bij de Tweede Kamer een
wetsvoorstel aanhangig over de invoering van de mogelijkheid tot het
stellen van prejudiciële vragen aan de civiele kamer van de Hoge Raad. Zoals uit deze titel al blijkt, geldt het wetsvoorstel niet voor het strafrecht en het belastingrecht.
In
deze bijdrage bespreek ik in het kort de belangrijkste aspecten van het
wetsvoorstel (onderdeel 3) en vervolgens ga ik in op de vraag of het
stellen van prejudiciële vragen ook wenselijk is voor het belastingrecht
(onderdeel 4). In onderdeel 2 besteed ik eerst kort aandacht aan de
werkstromen bij de Hoge Raad.
No comments:
Post a Comment