Samenvatting
Belanghebbende heeft in 2009 gelden verstrekt aan C Ltd, waarin hij alle aandelen houdt. C Ltd is failliet gegaan en enkele jaren na het onderhavige belastingjaar (2009) opgeheven. Belanghebbende stelt dat in 2009 sprake is van een verlies uit aanmerkelijk belang. Volgens het hof bedoelt hij kennelijk dat hij een vordering op C Ltd heeft die onder de tbs-regeling valt, welke vordering hij in 2009 kan afwaarderen tot nihil, omdat begin december 2009 al duidelijk was dat de onderneming het niet zou redden en dat belanghebbende niet terugbetaald zou worden. Het hof oordeelt dat het niet aannemelijk is dat een derde de gelden onder gelijke voorwaarden aan C Ltd zou hebben geleend. Het gevolg is dat de door belanghebbende gestorte bedragen in zoverre als kapitaal behandeld moeten worden dat zij, bij teloorgaan, kunnen leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang op het door de Wet IB 2001 aangewezen tijdstip. In dit geval is dat het tijdstip waarop de vennootschap ophoudt te bestaan, en belanghebbende (dus) ophoudt een aanmerkelijk belang te bezitten. Op dat moment vindt een fictieve vervreemding plaats waarbij belanghebbende een verlies uit aanmerkelijk belang zal realiseren. Op belanghebbende rust dan de bewijslast om voor de inspecteur, of in beroep voor de belastingrechter, de omvang van het verlies en de door hem gestorte bedragen aannemelijk te maken. Het verlies kan niet in 2009 in aanmerking worden genomen. De stelling van de inspecteur dat geen sprake is van een lening, maar van (informeel) kapitaal, behoeft volgens het hof geen behandeling, nu die stelling, indien waar, niet tot een andere uitkomst zou leiden. Belanghebbende claimt voorts ten onrechte aftrek voor uitgaven in de kosten van levensonderhoud van zijn stiefdochter, omdat die stiefdochter recht heeft op studiefinanciering. Omdat belanghebbende wel recht heeft op een aftrek dieetkosten, wordt het hoger beroep gegrond verklaard.(Hoger beroep gegrond.)
No comments:
Post a Comment