Commentaar mr. W. Verstijnen - NTFR 2015/2258
Belanghebbende heeft een eenmanszaak gedreven. In 2006 heeft
belanghebbende deze onderneming ruisend ingebracht in een bv (hierna: de
bv). Belanghebbende is vanaf 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2007 in
dienstbetrekking bij de bv geweest. Belanghebbende heeft – in zijn
hoedanigheid van enig bestuurder van de bv – deze niet aangemeld als
inhoudingsplichtige voor de heffing van loonbelasting/premies volks- en
werknemersverzekeringen en heeft voorts geen eerstedagsmelding als
bedoeld in art. 28, onder f, Wet LB 1964 gedaan. De verschuldigde
loonheffing over het loon van belanghebbende voor (onder meer) de
maanden juni tot en met december 2006 is niet afgedragen. Op 18 juni
2007 zijn de aandelen in de bv voor € 1 overgedragen aan Stichting X.
Daarna heeft belanghebbende nog ruim € 15.000 toe betaald. De bv is op
31 juli 2007 wegens gebrek aan baten ontbonden. Z, een van de
bestuursleden van de Stichting X, is in 2008 veroordeeld voor
faillissementsfraude. In geschil is of het in de aangifte IB 2006
vermelde bedrag aan loonheffing mag worden verrekend met de door
belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting. Het hof oordeelt van
niet. Belanghebbende is niet geslaagd in het leveren van het bewijs dat
de in de aangifte vermelde loonheffing in de administratie van de bv is
afgezonderd. Van inhouding in de zin van de wet was geen sprake, en
belanghebbende, als enig bestuurder van de inhoudingsplichtige, wist
dat. Belanghebbende mocht voorts niet ervan uitgaan dat Stichting X na
de aandelenverkoop de achterstallige loonheffing alsnog zou voldoen.
Belanghebbende heeft voor deze aanname ook geen bewijs geleverd. Het hof
is van oordeel dat belanghebbende niet als een te goeder trouw zijnde
werknemer kan worden beschouwd die, ondanks het gegeven dat de
loonheffing niet daadwerkelijk is afgedragen, deze niet betaalde
loonheffing als voorheffing mag verrekenen met de verschuldigde
inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
(Hoger beroep ongegrond.)
No comments:
Post a Comment