P. van der Heiden LL.M
Auteurs gaan nader in op een arrest van de Hoge Raad waarin een
verlies uit hoofde van een binnen concernverband verstrekte garantie
ter zake van een concernkredietfaciliteit niet aftrekbaar is voor de
verstrekker van de garantie. Auteurs vragen zich af waarom de Hoge Raad
in casu de eerder door de Hoge Raad ontwikkelde leer ter zake van de
onzakelijke lening niet toepast.
1 Inleiding
Op 1 maart 2013 heeft de Hoge Raad de uitspraak van Hof Arnhem bevestigd inzake de niet-aftrekbaarheid van een verlies voortkomend uit een tussen concernvennootschappen overeengekomen aansprakelijkheid voor elkaars schulden. Meer specifiek was de Hoge Raad van oordeel dat indien:
i.
het gaat om een vennootschap die deelneemt aan een (derde)
kredietarrangement waarin tevens wordt deelgenomen door andere
vennootschappen van het concern waartoe die vennootschap behoort,
iii. een regresvordering die uit die aansprakelijkheid ontstaat niet zal worden opgeëist zolang het volledige openstaande bedrag van de kredietfaciliteit niet is terugbetaald (ofwel vorderingen als gevolg van hoofdelijke aansprakelijkheid zijn achtergesteld bij bankvorderingen), in een dergelijk geval, bij de heffing van vennootschapsbelasting bij de vennootschap, geldt dat het aanvaarden door die vennootschap van de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn oorzaak vindt in de vennootschapsrechtelijke betrekkingen tussen die vennootschap en die andere vennootschappen. Daarmee is het verlies voortvloeiend uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor vorderingen van de schuldeiser niet aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting.
Dit oordeel van de Hoge Raad heeft mogelijk verstrekkende gevolgen voor de (huidige) garantieregelingen binnen concernverband.
No comments:
Post a Comment