Monday, 9 November 2015

VAT and Fixed Establishments: Mysteries Solved?

M.L. Schippers & J.M.B. Boender - Intertax 43 issue 11


The authors discuss European case law and the VAT Implementing Regulation with regard to the concept of the fixed establishment and question whether, thirty years after it was introduced into the field of VAT, all the mysteries surrounding the fixed establishment have now been solved.

Thursday, 8 October 2015

Stichting voor transcendente meditatie is geen anbi

Commentaar dr. D. Molenaar - NTFR 2015/2637


Samenvatting:
Belanghebbende (een stichting) heeft volgens haar statuten als doel het scheppen van mogelijkheden voor minimaal vierhonderd personen om gezamenlijk tweemaal per dag het transcendente meditatieprogramma en TM-sidhiprogramma te beoefenen om op deze wijze een zodanige invloed uit te oefenen op het collectieve bewustzijn van de Nederlandse bevolking dat negatieve tendensen gaan verdwijnen. Per 1 juli 2012 is de anbi-status van belanghebbende ingetrokken.

Gelegenheid geven tot parkeren bij natuurpark is bijkomende dienst; laag tarief van toepassing

Commentaar dr. D. Molenaar - NTFR 2015/2627


Samenvatting:
De activiteiten van belanghebbende, Stichting X, bestaan uit het beheer van een natuurpark en de ontvangst van publiek. De inkomsten van belanghebbende bestaan grotendeels uit entreegelden. Toegang met de auto kost € 6 extra en parkeren bij de ingang van het park kost € 2 extra. Over de omzet die wordt behaald met toegangskaarten en de entreegelden voor de auto’s voldoet belanghebbende 6% omzetbelasting op aangifte. Over de opbrengsten van het parkeren voldoet zij het algemene omzetbelastingtarief van 19% op aangifte. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de omzetbelasting tegen het algemene omzetbelastingtarief over de maand augustus 2012. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. In geschil is welk omzetbelastingtarief van toepassing is op de omzet behaald met het verstrekken van parkeergelegenheid. Het geschil spitst zich toe op de toepassing van het verlaagde tarief van tabel I, post b.14.g. van de Wet OB 1968.

Hennepkwekerij vormde een bron van inkomen

Commentaar mr. W. Verstijnen - NTFR 2015/2616

Samenvatting:
In een door belanghebbende gehuurde woning is door de politie een hennepkwekerij aangetroffen. In verband daarmee heeft de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag IB/PVV 2010 inkomsten uit de hennepkwekerij in aanmerking genomen. Hij heeft ook een vergrijpboete opgelegd. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij geen hennepkwekerij heeft gehad en dat hij evenmin inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gegenereerd. Hij is van begin juli tot eind augustus met vakantie geweest. Buiten medeweten van belanghebbende heeft D gedurende deze vakantie de hennepkwekerij ingericht. De inspecteur heeft daartegenover gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat belanghebbende row heeft genoten.

Negatieve inkomenseffecten voor militairen door invoering WUL vormen geen 'individual and excessive burden'

Commentaar Mr. J. de Haan - NTFR 2015/2614

Samenvatting:
Belanghebbende is als militair in dienst van het Ministerie van Defensie. De invoering van de Wet uniformering loonbegrip (WUL) per 1 januari 2013 heeft voor militairen per saldo geleid tot negatieve inkomenseffecten. Die inkomenseffecten zijn voor militairen nadeliger dan voor andere werknemers. Militairen ‘profiteren’ namelijk niet van de wijziging inzake de inkomensafhankelijke premie Zvw. Belanghebbende meent dat sprake is van schending van het Europeesrechtelijke eigendomsrecht (art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM)). Het hof deelt deze mening echter niet. De bij belanghebbende optredende achteruitgang van € 19,75 per maand en bij militairen in het algemeen van (maximaal) 4,7% vormen volgens het hof namelijk niet een ‘individual and excessive burden’. Voorts is het hof – anders dan belanghebbende betoogt – van oordeel dat het aan belanghebbende uit hoofde van zijn dienstbetrekking toekomende recht op gezondheidszorg een aanspraak vormt in de zin van art. 10, lid 2, Wet LB 1964. Dat hij die zorg (die een verstrekking is) alleen krijgt als hij die nodig heeft, staat niet aan die kwalificatie in de weg, aangezien het blijkens de wettekst kan gaan om een aanspraak om onder een voorwaarde een of meer verstrekkingen te ontvangen. Ook de omstandigheid dat de werkgever belang heeft bij de verstrekking van de aanspraak, maakt niet dat deze niet tot het loon behoort. Dat niet slechts een recht op financiĆ«le uitkeringen, maar ook een recht op verstrekkingen een aanspraak kan vormen, volgt uit de wettekst.
(Hoger beroep ongegrond.)

Wat ontbreekt bij versoepeling gevolgen aflossingsachterstand en superdividend?

Mr. A.J.M. Arends - NTFR 2015/2609


In het Wetsvoorstel ‘Overige fiscale maatregelen 2016’ is o.a. een voorstel opgenomen tot versoepeling van de gevolgen van een aflossingsachterstand voor de kwalificatie eigenwoningschuld door een tweetal aanpassingen van art. 3.119e Wet IB 2001. Het voorstel roept bij mij een aantal vragen op. Daarna bespreek ik de codificatie in het Wetsvoorstel ‘Fiscale verzamelwet 2015’ van de goedkeuring die met betrekking tot het superdividend van art. 4.12a Wet IB 2001 in het Besluit van 17 september 2014, nr. BLKB2014/1321M, NTFR 2014/2360, was opgenomen en de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 21 september 2015, NTFR 2015/2558, waarin hij antwoord geeft op een gestelde vraag tijdens de parlementaire behandeling. Voor erfgenamen die reeds ten tijde van het overlijden ab-aandelen bezitten is de verruiming van het superdividend niet altijd even super.

Thursday, 1 October 2015

Geen aanmerkelijkbelangverlies in 2009 in verband met onzakelijke lening

Commentaar mr. A.J.M. Arends - NTFR 2015/2567


Samenvatting
Belanghebbende heeft in 2009 gelden verstrekt aan C Ltd, waarin hij alle aandelen houdt. C Ltd is failliet gegaan en enkele jaren na het onderhavige belastingjaar (2009) opgeheven. Belanghebbende stelt dat in 2009 sprake is van een verlies uit aanmerkelijk belang. Volgens het hof bedoelt hij kennelijk dat hij een vordering op C Ltd heeft die onder de tbs-regeling valt, welke vordering hij in 2009 kan afwaarderen tot nihil, omdat begin december 2009 al duidelijk was dat de onderneming het niet zou redden en dat belanghebbende niet terugbetaald zou worden. Het hof oordeelt dat het niet aannemelijk is dat een derde de gelden onder gelijke voorwaarden aan C Ltd zou hebben geleend. Het gevolg is dat de door belanghebbende gestorte bedragen in zoverre als kapitaal behandeld moeten worden dat zij, bij teloorgaan, kunnen leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang op het door de Wet IB 2001 aangewezen tijdstip. In dit geval is dat het tijdstip waarop de vennootschap ophoudt te bestaan, en belanghebbende (dus) ophoudt een aanmerkelijk belang te bezitten. Op dat moment vindt een fictieve vervreemding plaats waarbij belanghebbende een verlies uit aanmerkelijk belang zal realiseren. Op belanghebbende rust dan de bewijslast om voor de inspecteur, of in beroep voor de belastingrechter, de omvang van het verlies en de door hem gestorte bedragen aannemelijk te maken. Het verlies kan niet in 2009 in aanmerking worden genomen. De stelling van de inspecteur dat geen sprake is van een lening, maar van (informeel) kapitaal, behoeft volgens het hof geen behandeling, nu die stelling, indien waar, niet tot een andere uitkomst zou leiden. Belanghebbende claimt voorts ten onrechte aftrek voor uitgaven in de kosten van levensonderhoud van zijn stiefdochter, omdat die stiefdochter recht heeft op studiefinanciering. Omdat belanghebbende wel recht heeft op een aftrek dieetkosten, wordt het hoger beroep gegrond verklaard.
(Hoger beroep gegrond.)