In het Verdrag van
Maastricht zijn voor het eerst bepalingen in het EG-verdrag opgenomen
over het burgerschap van de Unie. Het burgerschap van de Unie werd bij
de introductie vooral gezien als een politiek symbool. De gangbare
opvatting was dat het burgerschap van de Unie formeel-juridisch weinig
toevoegde aan het bestaande acquis inzake het vrij verkeer van personen.
De kern van het burgerschap van de Unie wordt gevormd door art. 21
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Art.
21 VWEU geeft iedere burger van de Unie het recht om vrij te reizen en
te verblijven binnen de Europese Unie.
Het HvJ EU) heeft het burgerschap van de Unie en de daaraan gekoppelde
reis- en verblijfsrechten de afgelopen jaren verdere invulling gegeven.
Probleem
is dat het HvJ EU de bepalingen over het burgerschap van de Unie uit de
politieke context heeft gehaald en heeft aangegrepen om het Europees
integratieproces richting te geven. Daarmee heeft het HvJ EU de
lidstatelijke soevereiniteit op een aantal terreinen beïnvloed. Ik vind
dit een probleem, omdat de EU geen homogene statelijke gemeenschap is.
Daardoor bezit het HvJ EU per definitie minder legitimiteit en dient het
bij de rechtsvorming grote behoedzaamheid te betrachten.
Het Europees integratieproces dient naar mijn mening vooral een breed
gedragen politiek en maatschappelijk proces te zijn, waarbij niet zozeer
de visie van het HvJ EU richtinggevend moet zijn. Daarbij blijkt het
binnen de EU lastig om beslissingen van het HvJ EU terug te fluiten.
In
deze bijdrage staat de uitleg van de bepalingen over het burgerschap
van de Unie door het HvJ EU centraal. In onderdeel 2 bespreek ik de
invloed van de jurisprudentie van het HvJ EU over het burgerschap van de
Unie op het nationaliteitsrecht van de lidstaten. In onderdeel 3 komt
onder andere de vraag aan de orde hoe art. 21 VWEU zich verhoudt tot de
klassieke verdragsbepalingen over het vrije personenverkeer. Vervolgens
ga ik in onderdeel 4 in op de vraag op welke wijze het HvJ EU bij de
uitleg van art. 18 en 21 VWEU heeft getracht een balans te vinden tussen
lidstatelijke soevereiniteit en grensoverschrijdende solidariteit met
betrekking tot een beroep op sociale voorzieningen in de
immigratie-/verblijfstaat. In onderdeel 5 bespreek ik de invloed die de
introductie en uitleg van art. 21 VWEU heeft gehad op de interpretatie
door het HvJ EU van bestaande klassieke verdragsbepalingen over het
vrije personenverkeer. In onderdeel 6 ga ik onder andere in op de vraag
of deze beïnvloeding mogelijk gevolgen kan hebben voor de fiscaliteit.
Ik sluit in onderdeel 7 af met een samenvatting en de belangrijkste
conclusies.
No comments:
Post a Comment